zondag 17 januari 2010

The greatest composer of the human history

God, wat verheug ik me op Danielle de Niese, dinsdag in het Concertgebouw. Niet alleen om Danielle, maar vooral om Händel, van wie ik ter voorbereiding al het vocaals aan het afluisteren ben dat ik uit de boedel heb meegekregen: aria's gezonden door Janet Baker, Lorraine Hunt en Joyce DiDonato. Niet de Ariodante met Anne Sofie von Otter, eerlijk is eerlijk, het was mijn idee, maar ik gaf hem indertijd aan mijn vrouw cadeau, niet andersom. Hoe erg is dat? Even analyseren.

Liefhebbers van het filmhuisgenre hebben indertijd Farinelli gezien, voor hen lijkt Händel op Jeroen Krabbé en dat is niet ideaal, maar het is bij mijn weten de enige film waarin Händel een rol van betekenis speelt. Hij is een soort coach die ongeveer tegen de jonge Farinelli zegt wat mijn Amsterdamse rij-instructeur placht te zeggen als ik te lang aarzelde: 'je kén wel, maar gá dan ook!'

Waar Jeroen, eh, Händel in die film van mij dieper op in had mogen gaan was het ongegeneerde herhalen van thema's, wat barokmuziek zo onweerstaanbaar kan maken. Vooral bij de vocale stukken. Je hoort, bijvoorbeeld in Con l'ali di costanza, een intro waarvan je denkt 'O ja, daar wil ik meer van horen.' De zang volgt min of meer het thema, is prachtig op zich, maar toch anders. Loopt wat ik maar een 'cyclus' zal noemen op zijn einde, dan lijkt Händel de toehoorders te vragen: 'En, wat vonden jullie van het thema? Mooi? Voelde het goed? Zouden jullie het nog eens willen horen, instrumentaal? Ha, kan dat, vragen jullie je af? Nou, van mij mag het! Maar wacht, de musici, wat vonden de musici, willen die nog een keer? Dames, violistes? Jaah, jullie willen wel hè, daar hadden jullie voor geoefend! Gáán we! Of, nee, wacht wacht wacht, omdat jullie het zo mooi vinden, heb ik nog een kleine verbetering aangebracht!' En dat twee, drie, vier keer, zo vaak dat een publiek dat alleen de light versie kent er op 2.43 niet meer op rekent (en blijf kijken).

Toch komt ook aan Händel-aria's, zoals aan alle mooie dingen, een eind. Het genot kan alleen nog verlengd worden door het tempo zover te verlagen als bij deze muziek mogelijk is. Mijn Janet Baker-uitvoering van Con l'ali di costanza (niet op YouTube te beluisteren) is wat mij betreft volmaakt. Maar hier, check Anne Sofie, zelfde nummer, van de Ariodante-cd die ik niet heb. Prachtige stem. Maar de dirigent. Wat een snelheid. Dat moet Raketman zijn.

woensdag 6 januari 2010

Scheet

Mijn opa vertelde graag over de lucratiefste scheet die hij ooit had gelaten. Dat was in Monte Carlo, een plaats waar de groten der aarde elkaar de hand schudden. Hij was daar ober, en had eens, tijdens een diner waar die groten der aarde aanzaten, een geweldig stinkende wind gelaten. Achteraf hadden bijna alle aanzittenden willen weten wie voor die stank verantwoordelijk was geweest. Hij had vaag suggererende antwoorden gegeven, en intussen enorme fooien opgestreken.

Mijn opa was ook een groot aanhanger van complottheorieën, vooral op het gebied van de Tour de France (“Ongelooflijk hè, zoals ze doen of ze sprinten”) en de Tweede Wereldoorlog, en verfijnde die naar beste weten. Zo wist hij dat de Holocaust een één-tweetje tussen Hitler en de Geallieerden was: “Wij willen ook van de Joden af. Wachten we even met de invasie, maar daarna moet je het ons niet te moeilijk maken.” Hij wist die dingen omdat hij persoonlijk met Goering had gesproken.

Jezus, als dit waar is (en sommige dingen die mijn opa vertelde waren wel degelijk waar), ben ik maar één introductie van Goering verwijderd, en dus maar twee van al die andere duistere figuren. Wie doet mij dat na?

zondag 3 januari 2010

Wat Foer maar niet zegt

Veel mensen die Karel van het Reve waarderen, hebben toch moeite met het ‘compromisloze’ karakter van zijn werk. Zeker, hij schrijft glashelder en kan als geen ander iets moeilijks uitleggen - zo goed dat je het bijna niet gelooft -, maar hij blijft Karel van het Reve. Hij schrijft een leesbaar stuk zoals hij vindt dat een leesbaar stuk eruit moet zien. Hij probeert niet te schrijven wat het publiek wil lezen. En wat hij al helemaal niet doet is niet schrijven wat het publiek niet wil lezen. Dan schrijf je een meesterwerk als Het geloof der kameraden, maar blijft je publiek beperkt.

Jonathan Safran Foer is een goeie jongen (zie hier een aardig filmpje) die een leerzaam boek schreef over het laten staan van vlees. Ik kan Eating Animals van harte aanbevelen. Maar er is ook iets heel erg mis mee. Het boek líjkt misschien minstens even compromisloos als het werk van Karel van het Reve, omdat Foer er niet voor terugdeinst het overgrote deel van zijn lezers, de niet-vegetariërs, streng toe te spreken. Maar hij durft het niet aan om iets vanzelfsprekends ook maar ter sprake te brengen, hoewel hij er ongetwijfeld over nagedacht zal hebben.

Ik doel natuurlijk op de Holocaust-vergelijking, waar Robert Long alweer tien jaar geleden zo’n problemen mee kreeg als varkensambassadeur. Foer heeft nagedacht over op industriële schaal doden, over de verschillen tussen mensen en dieren, over het uitschakelen van emoties, over het niet willen zien wat er gebeurt. Hij moet Coetzee hebben gelezen, die de vergelijking expliciet maakte. Hij moet weten dat dit onder dierenactivisten een punt van discussie is: is die vergelijking gerechtvaardigd? Is zij zinvol?

Hij had bijvoorbeeld, in de lijn van Hugo Brandt Corstius (Eetgeenvlees), kunnen zeggen: goed, een mensenleven is meer waard dan een dierenleven. Maar als er jaarlijks alleen in Amerika al niet miljoenen, maar miljarden dieren op industriële schaal worden vermoord, vaak op pijnlijke wijze, en na een leven lang opgesloten te hebben gezeten, na te zijn verminkt, als niet meer dan een nummer te zijn behandeld - dan ligt zo’n vergelijking toch voor de hand. Maar Foer brandt er zijn vingers niet aan.

Foer nam misschien al een gok met dit boek. Hij zou wel eens als een whacko weggezet kunnen worden. Als iemand die diertjes gaat verdedigen terwijl er nog zoveel menselijk leed is (de kritiek van de New York Times). Maar na twee megasuccessen kon hij die gok wel nemen, en omdat een miljoenenverkoop hoe dan ook gegarandeerd was, zou zijn boek de wereld wel eens een stukje beter kunnen maken. Een benijdenswaardige positie voor een schrijver! Maar als hij de Holocaust-vergelijking had gemaakt, met hoeveel valkussens dan ook, zou hij verketterd zijn. Dat wist hij, en daarom deed hij het niet. Het is begrijpelijk, maar het maakt hem een minder groot schrijver.

vrijdag 1 januari 2010

Boeken inruimen

Het is vervelend dit te moeten zeggen, maar aan de kinderen had ik niet veel bij het inruimen van de boekenkasten. Ze vroegen bij elk boek waar het moest staan en hadden moeite met het alfabetiseren (dochter van tien vanaf de derde letter, dochter van acht vanaf de tweede letter). Haalde ik gisteren met de kinderen niet meer dan twee Billy’s (A t/m H van de literatuurkast), vandaag kreeg ik alles min of meer af.

Natuurlijk waren er twijfelgevallen. Gibbon, Haffner, Huizinga, Popper, Presser, Russell, Schoperhauer, A.J.P. Taylor - in een van de kasten met geschiedenis en filosofie boven, of beneden, bij de literatuur? Dat ze bij de literatuur kwamen, hadden ze vooral te danken aan het feit dat daar toevallig anders een paar planken leeg zouden zijn gebleven.

Dan waren er toch nog eigendomskwesties. Zeker tien titels elk van Austen, Kousbroek, Mutsaers: mijn ex en ik gaven ze regelmatig aan elkaar cadeau en wat maakte het uit waar ze kwamen te staan, "we gaan toch nooit uit elkaar, haha!", maar heb ik nu echt de mijne meegenomen?

Nog moeilijker: de aanwinsten uit de bibliotheek van Karel van het Reve. Apart houden, of mergen met mijn eigen collectie? Compromis: boeken die ik altijd al had willen hebben tussen soortgenoten zetten (Brodsky, Lichtenberg, Maugham, Mencken, Tucholsky, Russische taalkunde, communisme, uitgaven van de Herzen-stichting), maar ook een apart kastje houden voor bijzondere zaken, waaronder veel ‘dubbelen’: mooie oude Poesjkin-uitgaven (ik beschik al over een zeer complete uitgave van het Verzameld Werk) en boeken met opdracht van Kousbroek en Brandt Corstius (behalve het onderhoudende De man die niet in de rij wou staan, geschreven onder het eenmalige pseudoniem Peter Malenkov, had ik die allemaal al), en titels waarvan ik niet weet waar ik ze zou moeten zetten en die dus bibliografisch verloren zouden gaan (tot een volgende verhuizing in ieder geval).

Toch was het leuk mijn kinderen te laten helpen. Dochter van tien glundert bij het zien van een mooi ingerichte plank boeken. Niet ‘glimlacht’, beste lezer, ‘glundert’!